Toepassingsportaal
Het toepassingsportaal biedt een gebruikersvriendelijke interface voor de configuratie van verbindingsinstellingen van toepassingen waarmee u toepassingen zonder aanmelding bij DSM in een onafhankelijk browservenster kunt uitvoeren. Deze verbindingsinstellingen omvatten aangepaste portaalaliassen, HTTP- en HTTPS-poorten.
Opmerking: Toepassingen waarvan de verbindingsinstellingen met toepassingsportaal kunnen worden geconfigureerd zijn: Audio Station, Download Station, Surveillance Station, Video Station, File Station.
Alias aanpassen
Na instelling van de portaalalias kunnen toepassingen in een onafhankelijk browserscherm op [http(s)://DSM serveradres:DSM server poortnummer [HTTP(S)]/aliasnaam/] worden geopend.
Een aangepaste alias inschakelen:
- Selecteer een toepassing en klik op Bewerken of dubbelklik de geselecteerde toepassing.
- In het venster dat verschijnt, schakel het selectievakje Aangepaste alias inschakelen in, geef een aangepaste alias op en klik op OK.
- Klik op Opslaan in de hoofdpagina. Met de aangepaste portaalalias heeft men toegang tot de toepassing.
Voor automatisch omleiden van [http(s)://DSM server address/alias name/]:
- Selecteer Omleiden vanaf en klik op OK.
- Klik op Opslaan in de hoofdpagina.
Zo hoeft u het poortnummer van elke toepassing niet te onthouden en kunt u een eenvoudig te onthouden aangepaste alias (indien ingeschakeld) invoeren in de taakbalk.
Een aangepaste alias uitschakelen:
- Selecteer een toepassing en klik op Bewerken of dubbelklik de geselecteerde toepassing.
- In het venster dat verschijnt, schakel het selectievakje Aangepaste alias inschakelen uit en klik op OK.
- Klik op Opslaan in de hoofdpagina. De aangepaste alias van de toepassing is uitgeschakeld.
Opmerking:
- Hieronder vindt u de bijbehorende standaardaliassen van de toepassingen Audio Station, Download Station, Surveillance Station, Video Station en File Station: audio, download, cam, video, file.
- Aliasnamen kunnen niet identiek zijn met namen die voor het systeem gereserveerd zijn of door andere toepassingen worden gebruikt, en moeten uit 2 tot 20 tekens bestaan.
- Aliasnamen kunnen uit kleine en hoofdletters, numerieke tekens en twee speciale tekens (-) en (_) bestaan, maar deze twee tekens mogen niet als eerste en laatste teken in de naam worden gebruikt.
Aangepaste HTTP(S)-poorten
Na instelling van de HTTP(S)-poort kunnen toepassingen in een onafhankelijk browserscherm op [http(s)://DSM serveradres:aangepast poortnummer] worden geopend.
Om de aangepaste poort [HTTP(S)] in te schakelen:
- Selecteer een toepassing en klik op Bewerken of dubbelklik de geselecteerde toepassing.
- In het venster dat verschijnt, schakel het selectievakje Aangepaste poort inschakelen [HTTP(S)] in, geef een aangepast poortnummer op en klik op OK.
- Klik op Opslaan in de hoofdpagina. Met de aangepaste HTTP(S)-poort heeft men toegang tot de toepassing.
Om de aangepaste poort [HTTP(S)] uit te schakelen:
- Selecteer een toepassing en klik op Bewerken of dubbelklik de geselecteerde toepassing.
- In het venster dat verschijnt, schakel het selectievakje Aangepaste poort [HTTP(S)] inschakelen uit en klik op OK.
- Klik op Opslaan in de hoofdpagina. De aangepaste HTTP(S)-poort van de toepassing is uitgeschakeld.
Opmerking:
- Het bereik van het poortnummer is van 1 tot 65535, maar de volgende poorten zijn voor systeemgebruik gereserveerd en dus niet te gebruiken: 20, 21, 22, 23, 25, 80, 110, 137, 138, 139, 143, 199, 443, 445, 515, 543, 548, 587, 873, 993, 995, 3306, 3689, 5000, 5001, 5005, 5006, 5335, 5432, 6881, 8080, 7000, 7001, 8081, 9997, 9998, 9999, 50001, 50002, eMule standaard poorten: 4662 (TCP), 4672(UDP), en FTP standaard poortbereik: het huidige bereik kan verschillen afhankelijk van het model.
- HTTP-poort en HTTPS-poort mogen niet conflicteren met elkaar.